Behandelmogelijkheden

Zoals beschreven in het zorgpad, leidt de beschrijving van het probleemgedrag tot een probleemdefinitie en zijn vervolgens behandeldoelen vastgesteld.

De wijkzorg onderzoekt binnen het wijkteam en/of met de leden van het multidisciplinaire team de mogelijkheden tot begeleiding en behandeling van de cliënt. Het behandelbeleid richt zich op de omgeving indien de oorzaak van het probleemgedrag uit de omgeving van de cliënt komt. Binnen dit beleid worden eerst de interventies geëvalueerd die tot dan toe gedaan zijn.

De probleemdefinitie geeft weliswaar richting aan het behandelbeleid, maar er is niet altijd een (behandelbare) oorzaak en een daarop gerichte behandeling aan te wijzen. Wanneer de oorzaak geen aangrijpingspunt voor het behandelbeleid vormt, kan gekozen worden voor acceptatie van het probleemgedrag. Er zijn dan aanvullende interventies nodig teneinde de omgeving in staat te stellen met het gedrag te kunnen omgaan.

Het behandelbeleid kan worden onderscheiden in:

  • Behandeling van lichamelijke factoren of aanpassing van het medicijngebruik

  • Psychosociale begeleiding en behandeling

  • Behandeling van probleemgedrag met psychofarmaca

  • Middelen of maatregelen.

Het behandelbeleid zal vaak bestaan uit een combinatie van deze vormen. In het multidisciplinaire overleg wordt het zorgplan opgesteld. Het zorgplan behoeft de instemming van de cliënt en/of diens vertegenwoordiger (WGBO).

Multidisciplinaire samenwerking

Er zijn op diverse gebieden vele factoren die probleemgedrag kunnen veroorzaken of in stand houden. Expertise van verschillende disciplines is nodig om met deze uiteenlopende factoren rekening te kunnen houden. De basisvraag van de zorgverlening gaat uit van de vraag: “wat heeft deze persoon van ons nodig?”. Deze hulp vraagt per definitie samenwerking tussen verschillende disciplines. In de zorg gebruikt men hiervoor meestal de term ‘multidisciplinaire samenwerking’. Verschillende professionals werken daarin samen bij het stellen van de diagnose, het opstellen van het zorg- of behandelplan en de evaluatie daarvan. Teamleden volgen hun eigen diagnostische procedures, maar stemmen deze wel goed op elkaar af. Dat voorkomt herhalingen en een onnodige belasting van de toch al kwetsbare cliënt.

In het algemeen kan men zeggen dat elke discipline de andere nodig heeft. Dit geldt zeker bij probleemgedrag. Zo zal bijvoorbeeld de sociaal geriater geen goede diagnose kunnen stellen zonder de informatie van de verzorgenden/verplegenden en in sommige gevallen de psycholoog. Iedere discipline heeft haar eigen deskundigheid en professionele verantwoordelijkheid als het gaat om probleemgedrag. In de samenwerking brengt elke discipline die naar voren en spreekt andere disciplines erop aan als dit vanuit het eigen vakgebied noodzakelijk is om goede zorg te verlenen. Een open sfeer is hiervoor een voorwaarde.

Disciplines waar je in de wijk mee te maken kunt krijgen en met wie je de samenwerking opzoekt kunnen vanuit verschillende invalshoeken betrokken zijn.

hieronder staan de meest voorkomende betrokkenen/disciplines in de wijkzorg beschreven. Je kunt bekijken welke disciplines een bijdrage kunnen leveren om als je te maken krijgt met gedragsproblematiek in de wijk. Daarnaast is het raadzaam om in je eigen gemeente op onderzoek uit te gaan of er nog andere instanties/initiatieven zijn.

  • Huisarts.

De huisarts dient ten alle tijden betrokken te worden. De huisarts is het eerste aanspreekpunt van de cliënt. Hij/zij weet vaak al veel van de situatie en volgt de cliënt in veel gevallen al jaren, soms zelfs al heel hun leven. De huisarts heeft inzicht in de levenshistorie en de medische geschiedenis van zijn cliënten.

  • POH-GGZ.

Huisartsen kunnen zich laten ondersteunen door de POH-GGZ. Zij zijn gespecialiseerd in problemen in de geestelijke gezondheid. De huisarts kiest er vaak voor om een cliënt met psychische problemen door te sturen naar de POH-GGZ. Deze kan op verzoek van de huisarts een cliënt met psychische problemen zien om een beter beeld van de klacht te krijgen, de mogelijk nodige behandeling vast te stellen en verdere begeleiding te verlenen. De POH-GGZ kan worden gezien als de voordeur van de GGZ. Het is aan de POH-GGZ om in te schatten van welke problematiek sprake is en de ernst ervan, voordat er eventueel wordt doorverwezen naar de generalistische basis GGZ of specialistische GGZ.

  • Specialist oudergeneeskunde

Specialist oudergeneeskunde werkt met chronisch zieken met een complexe zorgvraag, meestal zijn dat kwetsbare ouderen. Hij/zij is expert op het herstellen en behouden van het dagelijks functioneren van cliënten. Diagnosticeert en behandelt de ziekte waarbij ook gekeken wordt naar de mens achter de cliënt en diens omgeving. Hij/zij is hoofdbehandelaar, werkt multidisciplinair en voert de regie in de casus. Cliënten kunnen zowel thuis als in een instelling wonen.

  • Geestelijk verzorger

Deze bied begeleiding, hulpverlening en advisering bij zingeving en levensvragen, bij indringende gebeurtenissen zoals ziekte en dood. De geestelijk verzorger kan voor iemand een steun en toeverlaat zijn. hij/zij begeleid mensen door middel van gesprekken, actief luisteren en rituelen. een geestelijk verzorger is géén behandelaar.

  • WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning)

Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor de mensen die wonen in hun gemeente. Het doel is om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Soms zijn hier voorwaarden voor nodig om dit te realiseren. De gemeente geeft vanuit de WMO op bepaalde gebieden ondersteuning thuis zoals huishoudelijke ondersteuning, begeleiding en dagbesteding, ondersteuning van mantelzorgers, opvang bij huiselijk geweld enz. Iedere gemeente organiseert zijn zaken op een andere manier. Het is goed om in je eigen gemeente te informeren welke mogelijkheden er worden geboden vanuit de WMO.

  • Sociaal wijkteam

Sommige gemeentes hebben gekozen voor sociale wijkteams. zij zorgen, namens de gemeente, voor ondersteuning, zorg en welzijn van de inwoners van een wijk. in sociale wijkteams werken verschillende zorg- en welzijnsmedwerkers samen, zodat ze snel en goed kunnen handelen als dat nodig is. In sommige gevallen valt deze hulpverlening niet onder de noemer sociaal wijkteam, maar hanteert de gemeente een andere benaming. Hier kan binnen elke gemeente naar geïnformeerd worden.

  • Maatschappelijk Werk

De missie van het maatschappelijk werk is kort gezegd: bevorderen dat mensen in onze samenleving tot hun recht komen, als mens en als burger. Maatschappelijk werkers streven ernaar dat mensen zich in wisselwerking met hun sociale omgeving zo goed mogelijk kunnen ontplooien, naar hun eigen aard, behoeften en opvattingen, en dat ze rekening houden met anderen met wie zij samenleven (Beroepsprofiel, NVMW 2006).

  • Wijkagent

De wijkagent weet wat er speelt in een wijk en waar de aandachtsgebieden liggen. de wijkagent is het aanspreekpunt voor alles wat er in de wijk gebeurt wat betreft sociale problemen. Denk hierbij aan overlast, milieudelicten en criminaliteit enz. De wijkagent is het aanspreekpunt, maar kan niet alles zelf oplossen. Daarom heeft de wijkagent veel contacten met gemeente en maatschappelijke organisaties die ook werkzaam in de wijk. soms kan de wijkagent dus ook een rol spelen bij een cliënt met gedragsproblemen als deze problemen zich ook in de wijk afspelen.

  • Veilig thuis

Indien er sprake is of vermoedens zijn van huiselijk geweld kan er altijd contact opgenomen worden met veilig thuis. Veilig thuis geeft advies en biedt ondersteuning, zowel aan slachtoffers, plegers, omstanders als professionals. Veilig thuis doorbreekt onveilige situaties, zorgt voor afstemming tussen samenwerkingspartners en zet mensen in beweging.


Middelen of maatregelen

Middelen of maatregelen worden in het kader van de wet zorg en dwang toegepast ter afwending van gevaar voor de patiënt of diens omgeving.

Verschillende vormen van probleemgedrag kunnen tot gevaarlijke situaties leiden, zoals bijvoorbeeld zwerfneigingen en fysieke agressie. Gebruikelijke middelen of maatregelen zijn fixatie, afzondering en niet vrijwillige toediening van psychofarmaca.

Bij de toepassing van middelen of maatregelen dient er steeds een afweging te worden gemaakt tussen het risico voor de patiënt en diens omgeving en de nadelen van toepassing van middelen of maatregelen. Zo kan fixatie, toegepast om bij een slecht mobiele patiënt het valrisico te verkleinen, leiden tot onrust bij die patiënt.

Dit risico is groter wanneer de betrokkene de noodzaak tot fixatie niet begrijpt en zich daartegen verzet. Hoe vrijheidsbeperking wordt ervaren, kan individueel sterk verschillen. Ook de eventuele negatieve gevolgen van psychofarmaca variëren van patiënt tot patiënt. Het betreft daarom steeds een beslissing waarbij zowel de (mogelijke) consequenties van het gevaar als die van de toepassing van middelen of maatregelen zorgvuldig worden afgewogen. Daarbij kan er ook in overleg met de patiënt en/of diens vertegenwoordiger bewust voor worden gekozen om een bepaald risico te accepteren.

Alvorens tot toepassing van middelen of maatregelen wordt overgegaan, dienen alternatieven om het gevaar weg te nemen, te zijn onderzocht.

Zowel bij probleemgedrag als bij de toepassing van middelen of maatregelen is de mate waarin personeel in staat is om toezicht te houden en eventueel in te grijpen van groot belang.

De toepassing van middelen of maatregelen dient plaats te vinden in het kader van het zorgplan. Hiervoor is toe-stemming van de patiënt en/of diens wettelijke vertegenwoordiger vereist.

Wanneer er echter sprake is van een ernstig gevaar voor de patiënt of diens omgeving, kunnen toch middelen of maatregelen worden toegepast zonder toestemming van de patiënt of diens vertegenwoordiger, vooruitlopend op het opstellen dan wel aanpassen van een zorgplan.

Bij de toepassing van middelen of maatregelen worden door de verpleeghuisarts/sociaal geriater de volgende richtlijnen in acht genomen:

  • Bij de toepassing en evaluatie van middelen of maatregelen wordt systematisch de relatie met eventueel probleemgedrag nagegaan. Aan deze samenhang wordt ook in de rapportage en in multidisciplinair overleg aandacht geschonken.

  • Bij probleemgedrag dat tot gevaar voor de patiënt of diens omgeving leidt, wordt overwogen of er alternatie- ven zijn voor middelen of maatregelen om het gedrag te beïnvloeden of het gevaar anderszins te beperken.

  • Er wordt een zorgplan opgesteld over de toepassing van middelen of maatregelen, waarin is vastgelegd welke maatregel om welke reden, op welk tijdstip en hoe lang wordt toegepast. Daarbij wordt het “zonodig” gebruik zo veel mogelijk vermeden en indien het geen vaste tijdstippen betreft, in ieder geval de omstandigheden waaronder de maat- regel wordt toegepast duidelijk omschreven.

  • Er wordt zorg gedragen voor een nauwkeurige registratie van de toepassing van middelen of maatregelen conform de wet BOPZ en -waar vereist- voor melding aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

Medicatie bij gedragsproblemen - Psychofarmaca

Medicijnen bij gedragsproblemen worden zoveel als mogelijk vermeden. Indien deze toch noodzakelijk zijn, worden deze voorgeschreven door de medisch behandelaar in de eerste of tweede lijn.

Wat zijn psychofarmaca?

Psychofarmaca zijn medicijnen die ingezet worden bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen en psychologische problemen. Deze medicijnen worden altijd voorgeschreven door een specialist (psychiater bijvoorbeeld) en mogen alleen verstrekt worden door een professional die daartoe bevoegd is. Medicatie kan bijdragen aan de vermindering van klachten en symptomen, vaak naast een behandeling door een psycholoog. Langdurig gebruik kan nadelige gevolgen hebben, zoals gewenning of afhankelijkheid, cognitieve schade, seksuele problemen en/of gewichtstoename. Bij voorkeur wordt medicatie dan ook ingezet als kortdurende interventie en weer afgebouwd als de werking niet duidelijk of niet meer noodzakelijk is.

Psychofarmaca zijn in groepen te verdelen:

Antipsychotica

Deze medicijnen worden voornamelijk gebruikt om symptomen van een psychose te onderdrukken. Het duurt enkele dagen tot weken voordat er een spiegel in het bloed is opgebouwd die hoog genoeg is om een effect te veroorzaken. Antipsychotica komen meestal voor in (smelt)tabletvorm, waarbij de medicatie meestal eenmaal tot meermalen per dag moet worden ingenomen, maar kunnen ook met een injectie worden toegediend (depot). Een depot werkt enkele weken. Antipsychotica hebben het meeste effect op de positieve symptomen. Dit zijn de symptomen die een gezond iemand niet heeft, zoals wanen en hallucinaties. Met positief wordt hier bedoeld dat ze ‘extra’ zijn vergelijken met een gezond iemand. Deze medicijnen kunnen ernstige bijwerkingen hebben, zoals stijfheid van de spieren, seksuele problemen, trillingen (tremoren), vervlakking van emoties en sufheid. Veel voorkomende antipsychotica zijn haloperidol (Haldol), olanzapine (Zyprexa), quetiapine (Seroquel) en risperidon (Risperdal).

Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren

Deze medicijnen hebben een positieve invloed op de stemming en hebben vooral effect bij milde tot matig ernstige depressieve klachten (antidepressiva) en bij manieën (stemmingsstabilisatoren). Ze bestaan alleen in tabletvorm, waarbij de medicatie minstens eenmaal tot meermalen per dag moet worden ingenomen. Deze psychofarmaca hebben pas effect na enkele weken, dan is er voldoende van de werkzame stof in het lichaam opgebouwd. De belangrijkste bijwerkingen zijn vervlakking van de emoties en vermindering van de zin in seks. Veel voorkomende antidepressiva zijn fluoxetine (Prozac), sertraline (Zoloft), paroxetine (Seroxat), fluvoxamine (Fevarin) en citalopram (Cipramil). Veel voorkomende stemmingsstabilisatoren zijn valproïnezuur (Depakine), carbamazepine (Tegretol) en lithium. Bij deze laatste bestaat de kans op vergiftiging bij overdosering.

Kalmerings- en slaapmiddelen (benzodiazepinen)

Deze medicijnen hebben een kalmerend effect en bevorderen het slapen. Ze werken meestal binnen zeer korte tijd (< een uur) en zijn na enkele uren door het lichaam afgebroken. Soms treden ontwenningsverschijnselen op bij het stoppen of afbouwen ervan. Gewenning en afhankelijkheid zijn dan ook de belangrijkste risico’s van (langdurig) gebruik. Veel voorkomende benzodiazepinen zijn oxazepam (Seresta), diazepam (Valium) en temazepam (Normison).

Stimulantia

Stimulantia of psycho-stimulantia zijn medicijnen met een stimulerend en concentratiebevorderend effect. De bekendste middelen zijn: methylfenidaat, beter bekend onder de merknamen Ritalin (of Ritaline) en Concerta, dex-amfetamine (rechtsdraaiende variant van amfetamine of speed), pemoline. Maar ook cafeïne, wat bijvoorbeeld voorkomt in koffie, in energy drinks en cola-preparaten valt onder de stimulantia. In energy drinks zitten vaak meerdere stimulerende middelen (cafeïne, taurine, guarana), tot wel drie of vier soorten in enkele merken.

Evaluatie

Het probleemgedrag wordt geëvalueerd afhankelijk van de situatie. Indien mogelijk bepaal je dit in samenspraak met de cliënt. Indien dit niet mogelijk is kun je dit afstemmen met je wijkteam en eventueel met de huisarts of een andere hulpverlener die betrokken is.

De volgende aandachtspunten kunnen dan mogelijk geëvalueerd worden.

  • Psychosociale begeleiding en behandeling.

  • Behandeling van lichamelijke klachten of aanpassing van het medicijngebruik.

  • Indien nodig starten van psychofarmaca/evalueren wat het effect is van psychofarmaca op het probleemgedrag.

  • Middelen of maatregelen

Aan de hand van de uitkomsten worden doelen bijgesteld of indien nodig nieuwe doelen opgesteld.